“Een paard, een paard! Mijn koninkrijk voor een paard!” Met deze absurde ruil zou Koning Richard III van Engeland gebedeld hebben om weer aan de gevechten deel te kunnen nemen. Of liet Shakespeare hem dit zeggen? Hoe dan ook, Valkenburg heeft zijn eigen legendarische ruilverhaal.
Van ruilen komt huilen. Of dit spreekwoord ook eind achttiende eeuw op Valkenburg aan de Geul van toepassing was, is nog maar de vraag. Enige weken geleden bezochten we de Fluweelengrot, een attractie die ik als trotse inwoner nog steeds op het verlanglijstje had staan. Een enthousiaste gids leidde ons rond in de onderaardse krochten en vertelde over wandschilderingen, een schuilkapel en de kunst van het uithouwen van mergel. Bij een in reliëf in de muur uitgehouwen mosasaurus keek hij de groep meewarig aan. Het skelet van het enorme zeereptiel werd gevonden, ver voor Bèr en de ENCI-dino, in een periode dat Limburg bezet werd door de troepen van Napoleon. De Fransen kregen als snel lucht van de bijzondere vondst en wilde het skelet meenemen naar Parijs als cadeau voor de keizer onder het motto gift from Holland. Maar de Valkenburgers gaven zich niet zomaar gewonnen. Bourgondisch als ze toen blijkbaar ook al waren, werd de mosadino geruild tegen 600 flessen Franse wijn. Onze dino, onze dino voor 600 flessen wijn dus! Wellicht ten overvloede, maar zowel van de dinosaurus als van de flessen wijn is nooit meer iets vernomen.
Dinosaurusbiefstuk
Het verhaal roept op zijn minst een paar vragen op. De hamvraag is of de ruil in ieder geval goede wijn betrof of dat de Valkenburgers zich hebben laten afschepen met 600 flessen van een prachtige Chateau Migraine uit een slecht jaar? En over hamvragen gesproken: hoe zou dinosaurus smaken? Over de wijn spijs-combinatie is in ieder geval al nagedacht. Jaren geleden vervaardigde een Australische wijnboer een chardonnay van overrijpe druiven die hij vervolgens gruwelijk lang in hout liet rijpen. De vraag die hem bij een wijnkeuring door het verbouwereerde proefpanel na afloop – én nadat het wegebben van de tannines spreken überhaupt weer mogelijk maakte – werd gesteld, was: “Waar drink je dit in Godsnaam bij?” Met een brede grijns zei hij: “Heel simpel, dinosaurusbiefstuk!”